Zondag vierden we de verjaardag van onze oudste twee dochters. Onze derde dochter Fleur zou ook in deze periode jarig zijn geweest. Als alles goed was gegaan. We waren nog niet toe aan een feestje, maar onze meiden verdienden wel een feestje. En dat betekent vrienden en familie weer zien. Bij iedere binnenkomst zie ik ze denken: is ‘het onderwerp’ nog actueel of kan ik er beter niks over zeggen?

Inmiddels maakt het mij niet uit wat ze zeggen of doen. Ik heb een vast repertoire aan dooddoeners klaar liggen. Kant en klare, uitgekauwde zinnetjes zodat ik niet echt antwoord hoef te geven op de hoe-gaat-het-vraag. “Naar omstandigheden goed”, “Het heeft tijd nodig hè?”, ”We komen er wel doorheen.”

Maar dan is er nog die ene vraag. “Heb je het al een plekje kunnen geven?” De vraag zelf lijkt al een verwachting in zich te hebben. Een plekje… Is dat ergens op een plank hoog achterin een kast weggemoffeld? Een dramatisch altaartje in huis met een beeldje van een engeltje, een kaarsje en het geboorte/rouwkaartje in één?

Op dit moment heeft het een PLEK. En die plek is recht voor mijn neus. Levensgroot… klein en dood. Het lukt me soms als ik op mijn tenen ga staan om eroverheen te kijken, of om opzij te buigen en er omheen te kijken. En dan zijn er de dagen of momenten dat ik me omdraai en mijn rug afkeer van dat immens grote verdriet. Doe of het er even niet is, omdat het te zwaar en pijnlijk is om te dragen.

Er zijn dagen dat het naar omstandigheden goed gaat. Het lijkt dan net of er nooit iets is gebeurd is. Dat ik niet zwanger ben geweest, Dat ik het ben bevallen van een heel klein, heel dood meisje. Een meisje dat een paar dagen daarvoor nog flink in mijn buik schopte. Even lijkt het of ik niet door die helse dagen net na de geboorte ben gegaan waarin je lichaam nog geen idee heeft, maar je hoofd wel hoe niet te bevatten het ook is. De dagen waarin je lijf en hart, je diepste instincten, tekeer gaan. Er moet ergens een baby zijn. Ik hoorde denkbeeldige huiltjes. Ik wil keukenkastjes opendoen om mijn baby te zoeken en in de tuin achter de bomen zoeken. Mijn lichaam begrijpt niet wat er gebeurd is en in mijn hoofd word ik gek. Mijn borsten staan op springen; de moedermelk wil eruit!

Het was een gevecht om overeind te blijven. Een strijd om niet gek te worden en radeloos te gaan schreeuwen. Het was een worsteling om mijn andere dochters te laten zien dat ik er nog steeds voor hun ben, om mijn vriend te troosten en te zorgen dat we elkaar niet kwijt zouden raken.

Daarna komt er een soort paradoxale rust. Je bent niet gek geworden en het normale leven gaat weer verder. Je moet verder met het verdriet voor je neus, levensgroot.

Die hele kleine dood.

Christel Muller:  is moeder van twee prachtige  pubermeiden en van kleine Fleur* (juni ’18) In het dagelijks leven is ze tekstschrijver in de infra, en in haar vrije tijd werkt ze graag met haar vriend in hun klushuis.