Vannacht was je wakker. Je was niet dood. Je lag al die tijd gewoon te slapen. Een heel diepe slaap van ruim drie jaar. Al die tijd dachten we dat je dood was, maar je was er gewoon. Je ademde en je bewoog. Je had je ogen dicht, maar werd heel langzaam wakker. Je handjes bewogen als een pasgeboren baby. Langzaam bewoog je ook je hoofdje.

Je ligt bij ons in de woonkamer, in het mandje waarin we afscheid hebben genomen van jou. Alsof je hier altijd al bent geweest. En dan komt langzaam het besef: je leeft! Je ademt! Zou het echt?

Ik wijk niet van je zijde, stel dat je echt wakker wordt? Dat je echt leeft? Het voelt als een tussenwereld, wachten tot je wakker wordt, terwijl ik weet dat je dood bent. Eigenlijk kan het niet, maar het voelt zo echt. Ik kan niet wachten je in m’n armen te nemen, maar ik wil je ook geen pijn doen. Dus ik blijf rustig wachten tot je wakker wordt.

Maar je wordt niet wakker. Ik word wakker.

Het was een droom.

Je was zo dichtbij.. Mijn hart breekt opnieuw. Je bent echt niet hier. Je bent voor altijd weg. Ik heb je nog zo veel liefde te geven. Het warme gevoel uit mijn droom maakt snel plaats voor een steek in mijn hart. Ik sluit mijn ogen in de hoop dat ik je nog even zie, dat ik nog heel even kan beleven hoe het is als je wakker zou worden. De hoop, de warmte, de liefde voelen.

Maar je bent al weg.