Mijn hart maakt een sprongetje, maar niet zo’n opwaartse, waar je een fijn gevoel aan overhoudt. Het is meer een sprong het diepe in. Ik grijp mijn stuur nog wat steviger vast, mijn knokkels worden wit, mijn handpalmen voelen klam aan. “Oké, richtingaanwijzer naar rechts, Joyce”, zeg ik tegen mezelf. Ik wissel van baan om de auto langs te laten. Het is dezelfde kinderrouwauto als die waarin Ivy naar haar uitvaart is gebracht.
Ik probeer de brok in mijn keel en mijn tranen weg te slikken, de boel te relativeren. “Dit is niet dezelfde auto, Joyce. Ivy ligt niet in die auto. Het is bijna zeven jaar geleden, hoofd erbij houden nu.” De brok in mijn keel weet ik niet weg te slikken, net als de tranen. Stilletjes kachel ik verder, onderweg naar een belangrijke vergadering.
Nog niet eerder ben ik zo’n rouwauto tegengekomen. Het zat er natuurlijk aan te komen dat ik er tegenaan zou lopen, of in dit geval, rijden. Niet letterlijk, figuurlijk. Toch overvalt het me en word ik gewoon weer vol in mijn gezicht gemept door rouw. Dat kan dus nog, na bijna zeven jaar.
Soms denk ik dat ik alle vormen van rouw en alle lagen van verdriet wel heb doorleefd. Toch is er dan ineens een moment als deze, zo onverwachts en rauw. Dat laat me dan zien dat rouw geen eindpunt kent, dat het niet een of ander project met een deadline is dat je van je takenlijstje af kunt vinken na een aantal jaar. Rouw is een stukje van mij geworden en ik blijf hem regelmatig tegenkomen.
Tranen tegenhouden heeft geen nut, ik laat ze maar gewoon lopen. Ik voel de behoefte om ze weg te vegen niet eens. Gelukkig had ik pas een pak babydoekjes in de auto gegooid, alles kan later weggepoetst worden. De tranen horen erbij, dit is niet de eerste keer en ook niet de laatste.
Ik vervolg de weg. Ik moet nog een uur rijden en dat doe ik met een hoofd vol herinneringen die ineens als gisteren voelen. Haar kleine vingertjes, d’r lieve neusje, de stilte in de ziekenhuiskamer, het huilen in bed terwijl we muziek voor haar uitvaart kozen, de stilte terwijl we over het internet struinden en zochten naar een urn. Herinneringen waarvan ik dacht dat ik ze veilig had opgeborgen, zie ik in een fractie van een seconde ineens haarscherp voor me.
De auto parkeer ik voor de deur van het kantoor waar ik de vergadering heb. Met een diepe zucht poets ik de make-up van mijn gezicht. Ik neem een snelle slok water, pak een kauwgompje en ben klaar om mijn dag te vervolgen. Mét brok in mijn keel, een hoofd vol herinneringen en Ivy in mijn hart.
