Zaterdagochtend, half 9. Ik word uit mijzelf wakker en besluit uit bed te gaan. De rest van mijn gezin slaapt nog; van die stille ochtenden kan ik echt genieten. De hond en ik wandelen de deur uit, de grijze lucht hangt dreigend boven ons. Ik loop de hoek om en BAM, zo plotseling als zoiets gaat, verschijnt daar een regenboog in de lucht. Eerst voorzichtig, maar al snel steeds feller. En ook steeds luider hoor ik het lied dat onmiddellijk in mijn binnenste zingt:
Een boog in de wolken als teken van trouw
Staat boven mijn leven, zegt: ‘Ik ben bij jou’
In tijden van vreugde maar ook van verdriet
Ben ik bij U veilig, U die mij ziet
Het lied van Sela draaiden we op de uitvaart van Julia. Het maakt niet uit of ik het ergens hoor of dat het in mijn hoofd klinkt, iedere keer weer wellen er tranen in mijn ogen op.
Ik slik de tranen maar weer weg zoals ik meestal doe, want hoe feller de regenboog wordt hoe harder het begint te regenen. De hond en ik maken rechtsomkeert. Terwijl de tranen op mijn wangen worden vervangen door regendruppels, word ik boos op mezelf. Ik lijk wel stuk.
Mensen zeggen zo vaak tegen me dat ze niet weten hoe ik overeind blijf staan. En nu ik bijna stampvoetend van frustratie naar huis terugloop, vraag ik het mijzelf ook af. Hoe is het toch mogelijk dat ik niet vaker kan huilen, niet vaker bij die pijn kan? Mijn kind is dood, HALLO!? Hoe kom jij je bed nog uit iedere dag? Leuke dingen doen en daar zelfs min of meer van genieten!?
Terwijl de aanklachten in mijn hoofd tetteren, hoor ik ook de zachte fluistering van mijn hemelse Vader die zegt dat het goed is, dat ik goed ben, dat alles wat ik beleef oké is. De complexiteit van alles overspoelt me weer eens en ik stap het huis binnen met een natte hond en een hoofd vol boosheid.
Maanden geleden heb ik als doel bij mijn therapeut gesteld dat ik ‘gewoon mijn kind zou willen kunnen missen, zonder dat het me bang maakt, waardoor ik het iedere keer maar weer wegstop’. Ik merkte namelijk al vrij snel na het overlijden van Julia dat ik er goed over kan praten en er ook al schrijvend woorden aan kan geven, maar er bar weinig bij voel. Alsof het over iemand anders gaat. Daarom huil ik wél heel makkelijk als ik me bedenk hoe diep dit verdriet en gemis voor mijn familie is, of wanneer ik voel en zie dat mijn lieve vriendinnen zich over mij en mijn gezin ontfermen.
Ik denk dat het veilig is om te zeggen dat het doel nog niet bereikt is. En als ik nuchter nadenk, weet ik heus dat het niet erg is. En dat rouw geen logisch en lineair proces is. Dat er geen eindpunt komt. Dat ik mild mag zijn voor mijzelf. Dat het niets zegt over of ik wel genoeg van mijn kind houd. Ik weet het echt.
Maar op dit moment voelt het alsof ik stuk ben. Hartstikke stuk. Ik zet koffie en besluit de zachte, liefdevolle Stem iets harder te zetten. Die is namelijk nooit stuk. En voorzichtig breekt buiten de zon weer door.
