Ik rijd terug naar huis. Terug naar huis vanaf Finns plekje op de begraafplaats. Het is prettig dichtbij, hooguit een kwartiertje rijden met de auto. Deze route heb ik inmiddels al zo vaak afgelegd. Het geeft me de gelegenheid om, in mijn drukke hoofd, rustig te schakelen tussen hem en de dagelijkse hectiek. Dat heb ik nodig, dat weet ik nu.
Hoe anders was mijn gevoel na Finns afscheid.
Het is niet ver, maar toen voelde het soms wel zo: te ver. Het onrustige gevoel dat zich van mij meester maakte als ik niet daar was, kon me overweldigen. Het gevoel dat ik dat kleine mannetje in de steek liet. Dat ik hem achterliet in de kou. Zó klein en dan helemaal alleen daar. Denkend aan de nacht, alleen in het donker. Ik voelde het niet alleen in mijn hoofd, maar in mijn hele lijf. Soms was het gevoel zo sterk, dat ik eigenlijk nog maar net in mijn auto zat of thuis was en alweer de drang had om terug te gaan.
We hadden er heel bewust voor gekozen hem te begraven, vlak naast de dochter van een lieve vriendin. “Samen-alleen”, zoals Finns grote zus het zo mooi verwoordde. Dat voelde ook goed en het plekje was prachtig, maar toch… Ik probeerde het knagende gevoel van ‘te kort doen’ te compenseren door zijn plekje mooi te maken, het glazen monument met het speciaal voor hem ontworpen hartje en zijn naam te laten schitteren in de zonnestralen. Door de steeds groter wordende hoeveelheid kaarsjes aan te steken.
Thuis fabriceerde ik van alles voor hem, voor bij zijn plekje. In elke winkel had ik 360 graden zicht om dat ene speciale voor Finn te zien en te kopen, of om iets bijzonders voor hem te kunnen maken. Ik verzorgde zijn grafje met al die liefde voor hem, de liefde die ik nergens kwijt kon.
Solarlampjes waren een mooie oplossing om mijn onrustige gevoel een klein beetje te temperen.
Om heel eerlijk te zijn, ben ik ook wel eens ’s avonds langs gereden. De begraafplaats was dan natuurlijk al lang dicht, maar ik moest weten of de solarlampjes wel echt brandden in het donker. Vanaf de weg, zoekend door de heg en de struiken zag ik de lichtjes op zijn plekje, rustig bewegend in de wind. Mijn mannetje had een nachtlampje.
Het onrustige gevoel verdween eigenlijk alleen echt als ik door het hek van de begraafplaats liep, gewapend met nieuwe schatten voor hem. Als ik de grote groene leengieter vulde en naar zijn plaatsje helemaal achteraan de begraafplaats liep. Het brede witte grindpad tussen de imposante eiken. Het wakende witte beeld aan het eind van het pad. Het kinderhofje vol met alle molentjes en bloemetjes. Met elke stap voelde ik de rust terugkeren.
Maar zodra ik vertrok, kwam de onrust. Het gevoel van om moeten keren, terug moeten gaan. Ik heb toen besloten dat te accepteren: dit oer-gevoel om voor hem te willen zorgen, dat hoorde bij mij. En als het te zwaar werd, dat gevoel, dan keerde ik gewoon de auto en reed ik terug naar mijn kleine mannetje zonder me daar raar over te voelen. Ik had het nodig en ik deed het.
Nu, jaren later, vind ik het zo fijn dat ik mijn gevoel de ruimte heb gegeven, dat het oké was om me zo te voelen en om soms direct weer om te keren. Nog altijd vind ik rust als ik door de gietijzeren poort stap op weg naar onze zoon. Die overweldigende onrust? Die is beetje bij beetje verdwenen.
Ik rijd terug naar huis, vol liefde, vol rust.
