Daar lag ik op bed. Met mijn neus tegen een klein kronkelend mensje aangeplakt, mijn tweede dochter. Ons eerste moment alleen na de bevalling.

Langzaam daalde het besef in. Happend naar adem keek ik haar aan, de tranen vlogen mijn ogen uit. Kijk, die knijpende handjes, dat perfecte neusje. Alles in me was vervuld van ongeloof. Is dit echt, leeft ze echt? Is het scenario uitgekomen waar we geen rekening mee hadden gehouden – een kind dat blaakt van gezondheid?

Het zou me de dagen en weken daarop nog vaak overkomen. Zodra ik alleen was met mijn dochter gutsten het geluk en het verdriet naar buiten. Dan zag ik hoe ze op haar stilgeboren zus leek, dan vloeiden de twee meisjes in elkaar over. Het waren momenten met een mengelmoes van rauwe emoties, die me in verwarring achterlieten.

We zijn nu anderhalf jaar verder. Er zet hier een vrolijk dreumesje de boel op stelten. Het gaat goed met haar en het gaat goed met ons. Gisteravond hingen mijn man en ik samen boven haar bedje. ‘Wat is ze al groot hé?’, fluisterden we boven een slapend kopje. En, nu ik dit schrijf, besef ik dat daar nog steeds een stukje ongeloof in ligt. Dat wij dit geluk mee mogen maken – is dit echt?